Gerard van der Burg, psycholoog.
Inleiding
1. Ernest Becker en de negatieve gebeurtenissen
2. De psychologie negeert de werkelijkheid en de hersenen en zintuigen
3. Wij reageren met onze zintuigen en hersenen op de werkelijkheid
Inleiding
Wat zijn de oorzaken van ons denken, voelen en doen? Academisch psychologen doen daar geen onderzoek naar. Zij zijn druk bezig met heel specialistisch, simpel en veilig onderzoek. Daarom hebben hun empirische studies weinig wetenschappelijk, praktisch en maatschappelijk nut. Voor een psychologie die veel relevanter zal zijn, is allereerst een goede theorie over de oorzaken van ons gedrag nodig (zie verwijzing 1 onderaan). Ik doe een poging.
De werkelijkheid speelt een grote rol in ons leven. We reageren, dankzij onze hersenen en zintuigen, op alles wat we meemaken met handelingen, gedachten en gevoelens. Zo reageren we op de wekker met het uitvoeren van ons ochtendritueel. We reageren tijdens het fietsen op alles om ons heen met doorrijden, afslaan, inhalen of stoppen. We reageren in een gesprek op de uitspraken van de ander met gevoelens en uitspraken. En bij het kijken naar topsport reageren we op het winnen of verliezen van onze favoriet met positieve of negatieve gevoelens. Alles wat we meemaken bepaalt min of meer wat we denken, voelen en doen.
Dit lijkt een waarheid als een koe, maar niet voor de psychologie. Psychologen en psychotherapeuten zullen niet ontkennen dat gebeurtenissen levens kunnen ontwrichten als je hen ernaar vraagt. Toch hebben psychologen geen theorie waarin gebeurtenissen en de hersenen en zintuigen ons gedrag veroorzaken (2).
Ik geef een aanzet tot een dergelijke theorie. Het eerste artikel gaat over een uniek psychologisch boek: De ontkenning van de dood van Ernest Becker. Becker wees als enige menswetenschapper naar gebeurtenissen als oorzaak van ons gedrag. De psychologie negeert van oudsher de werkelijkheid en de hersenen en zintuigen. In het tweede artikel betoog ik dat de wortels hiervan liggen in het christelijk geloof en de filosofie. In het derde artikel beschrijf ik hoe de werkelijkheid en de hersenen en zintuigen mogelijk onze gedachten, gevoelens en handelingen veroorzaken.
1. Ernest Becker en de negatieve gebeurtenissen
We maken soms vervelende gebeurtenissen mee. We worden boos of verdrietig of raken gefrustreerd. Psychologen wijzen ons niet op de invloed van de werkelijkheid op onze gevoelens. Dat komt doordat psychologen van oudsher uitgaan van de psyche (de geest) en de werkelijkheid negeren.
De geschiedenis van de psychologie kent slechts één uitzondering. Het enige boek dat, hoewel omfloerst, de invloed van gebeurtenissen op ons gedrag verheldert is The Denial of Death (1973) van Ernest Becker. De ontkenning van de dood maakte een diepe indruk op mij tijdens de studie psychologie.
De Amerikaan Ernest Becker (1924-1974) was docent culturele antropologie. Hij schreef tien boeken. The Denial of Death was zijn magnum opus, het won in 1974 de prestigieuze Pulitzerprijs. Veel denkers verwezen ernaar. Psychiater en romancier Irvin Yalom haalde het in zijn Existential Psychotherapy (1980) vaak aan. Psycholoog Piet Vroon (1939-1998) citeerde veelvuldig uit het boek in zijn bestsellers Tranen van de krokodil (1989) en Wolfsklem (1992). En schrijver Arnon Grunberg begon op 31 december 2014 zijn column met: ‘Het indrukwekkendste boek dat ik dit jaar las, is ruim veertig jaar oud’ (de Volkskrant).
Ernest Becker begint bij de dominante psychologische theorie van zijn tijd, de psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939). De psychoanalyse veronderstelt dat onze psyche bestaat uit een seksbelust en agressief onbewuste. Het onbewuste bevat onder andere het lustprincipe, het doodsinstinct en het Oedipuscomplex. Becker komt tot een existentiële interpretatie van de psychoanalyse. Hij baseert zich daarbij op het werk van een leerling van Freud, Otto Rank (1884-1939), en op de filosofische stroming van het existentialisme. Het existentialisme dacht na over onze existentiële problemen: ons bestaan; onze dood en onze zingeving. Beroemde existentialisten waren de auteurs Søren Kierkegaard (1813-1855), Jean-Paul Sartre (1905-1980) en Albert Camus (1913-1960).
Becker schrijft uitgebreid over onze angst voor de dood en onze angst voor het leven. In veel aspecten van ons gedrag toont Becker beide angsten aan. Ik beperk mij tot Beckers inzichten over de romantische liefde en over drie typen mensen (de spitsburger, het neurotische type en het creatieve type).
De kracht van De ontkenning van de dood ligt in zijn indringende taal. Daarom zal ik Becker aan het woord laten over de genoemde onderwerpen. (Alle citaten zijn uit de tweede druk van de vertaling uit 1985.) Becker over onze angst voor de dood:
Angst voor de dood
De mens leeft niet alleen voor het ogenblik, maar breidt zijn innerlijke zelf ook tot gisteren uit, zijn nieuwsgierigheid tot eeuwen geleden, zijn angsten tot over vijf miljard jaar als de zon zal afkoelen, en zijn hoop tot in de eeuwigheid. Hij leeft niet slechts in een klein territorium, en zelfs niet op een hele planeet, maar in een melkweg, in een universum, en in dimensies die ver voorbij zichtbare universums reiken. Deze onmetelijke expansie, deze bedrevenheid, deze vergeestelijking, dit zelfbewustzijn geeft de mens in de natuur letterlijk de plaats van een kleine god, zoals de denkers van de Renaissance reeds wisten.
Toch is tezelfdertijd, zoals de oosterse wijzen ook wisten, de mens een worm en voedsel voor wormen. Dit is de paradox: hij staat buiten de natuur en maakt er toch hopeloos deel van uit; hij is een dualistisch wezen dat verkeert te midden van de sterren en toch huist in een lichaam met hartslag en ademtocht. Zijn lichaam is een omhulsel van vleselijke materie dat hem in velerlei opzicht vreemd is – het meest vreemd en het meest weerzinwekkend doordat het pijn kan lijden en bloeden en doordat het zal vergaan en sterven. De mens is letterlijk in tweeën gespleten: hij heeft een besef van zijn eigen stralende bijzonderheid doordat hij majesteitelijk uitrijst boven de natuur, en toch zakt hij een meter of zo terug in de aarde teneinde blind en stom weg te rotten en voor altijd te verdwijnen. Het is een verschrikkelijk dilemma. (p. 62 en p. 86)
Angst voor het leven
Het menselijk dier wordt door twee grote angsten gekenmerkt waartegen andere dieren worden beschermd: de angst voor het leven en de angst voor de dood. De mens treedt niet gemakkelijk naar buiten, de overweldiging van zijn wereld in, de werkelijke gevaren ervan tegemoet. Het leven kan iemand opslokken, zijn energie opslorpen, hem doen ondergaan, zijn autonomie wegnemen, hem in zo’n tempo zoveel nieuwe ervaringen bieden dat hij opgeblazen wordt; het kan hem tussen anderen doen opvallen, gevaarlijk terrein doen betreden, hem belasten met nieuwe verantwoordelijkheden die veel kracht vergen en hem aan nieuwe onzekerheid, nieuw toeval blootstellen. Bovenal bestaat er het risico van een foutje, een ongeluk, een toevallige kwaal, en natuurlijk van de dood, het uiteindelijke opslokken, het totale ondergaan en het niets. (p. 89-90)
De spitsburger
De mens schept zich een hanteerbare wereld: hij gaat onkritisch, zonder nadenken aan de slag. Hij aanvaardt de culturele programmering, die hem met zijn neus in de richting draait waarheen hij moet kijken. Hij leert zich niet bloot te geven, niet op te vallen; hij leert zich in te bedden in de macht van het andere, zowel van concrete personen als van dingen en culturele geboden; het resultaat is dat hij zich een bestaan verwerft in de veronderstelde onfeilbaarheid van de wereld om hem heen.
Voor Søren Kierkegaard was ‘spitsburgerlijkheid’ afgezaagdheid, de mens in slaap gesust door de dagelijkse sleur van zijn samenleving, content met de genoegdoeningen die deze hem biedt: in de wereld van vandaag de auto, het winkelcentrum en de twee weken zomervakantie. De mens wordt door de vaste en beperkte alternatieven die zijn samenleving hem biedt beschermd, en als hij niet van zijn pad opkijkt kan hij zijn leven met een zekere saaie standvastigheid doorkomen.
Waarom neemt de mens er genoegen mee dat hij een afgezaagd leven leidt? Wegens het gevaar van een volledig open ervaringshorizon, natuurlijk. De diepere motivering van de spitsburgerlijkheid is, dat het de zege over onzekerheid, over vrijheid, behaalt. De spitsburgerlijkheid kent zijn echte vijand: de vrijheid is gevaarlijk. Als we hem te gretig volgen, dreigt hij ons omhoog te laten vallen; als we hem te volledig opgeven, worden we een gevangene van de dingen die moeten gebeuren. Het is het veiligste om binnen de grenzen te blijven van wat sociaal mogelijk is. (p. 58 en p. 111)
Het neurotische type
Neurose is een woord voor een gecompliceerde techniek om ellende te vermijden, maar de werkelijkheid is de echte ellende. Leven is ervaringen opdoen. Je moet al handelend je nek uitsteken zonder enige garantie omtrent voldoening of veiligheid. Je weet nooit hoe het zal aflopen of hoe raar je eruit zult zien, maar het neurotische type wil deze garantie. Hij wil het beeld dat hij van zichzelf heeft niet op het spel zetten. Hij voelt zich kwetsbaar - en dat is de waarheid! Maar hij reageert te totaal, te onbuigzaam. Hij is bang om de straat op te gaan, of met de lift omhoog, of met wat voor soort vervoer dan ook. In dit uiterste is het alsof de persoon tegen zichzelf zegt: ‘Als ik ook maar iets doe, zal ik doodgaan.’ Hij wil de prijs die de natuur van hem vraagt niet betalen: ouder worden, ziek of gewond worden, en doodgaan. (p. 93, p. 216 en p. 219)
De romantische liefde
Het geestelijk leven, dat ooit eens betrekking had op een andere dimensie, wordt nu tot deze aarde teruggebracht en krijgt gestalte in een ander menselijk individu. De liefdespartner wordt het goddelijke ideaal waarin men een levensvervulling kan vinden. Kortom, het liefdesobject is God.
Zoals we uit eigen ervaring weten werpt deze methode geweldige en echte vruchten af. Voelt men zich bedrukt door de last van zijn leven? Dan kan men die aan de voeten van zijn goddelijke partner leggen. Is zelfbewustzijn, het gevoel dat men een apart individu is, proberen enigszins te snappen wie men is, wat het leven is en zo, te pijnlijk? Dan kan men dat in de emotionele overgave aan de partner van zich af zetten, zichzelf in het delirium van de seksualiteit vergeten en toch in de ervaring nog wonderbaarlijk verkwikt worden.
Hoe kan een mens een goddelijk 'alles' voor een ander zijn? Geen menselijke partner kan die verzekering bieden omdat die partner echt is. Hoezeer we hem ook mogen idealiseren en aanbidden, hij straalt onvermijdelijk aards verval en onvolmaaktheid af. En aangezien hij onze ideale waardenmaatstaf is, slaat deze onvolmaaktheid op ons terug. Als je partner je 'alles' is, dan wordt elke tekortkoming in hem een zware bedreiging voor jou. (p. 196-198 en p. 202)
Het creatieve type
De sleutel tot het creatieve type is dat hij van het gemeenschappelijke reservoir van gedeelde zingevingen afgezonderd is. Er is iets in zijn levenservaringen dat hem de wereld als een probleem doet opvatten; als gevolg daarvan moet hij er een persoonlijke zin aan geven. Het bestaan wordt een probleem dat een ideaal antwoord behoeft; maar als je de collectieve oplossing voor het probleem van het bestaan niet meer aanneemt, dan moet je er zelf een bedenken.
We kunnen duidelijk zien dat een objectief werk dat je volledig in je macht hebt en echt kunt vervolmaken de enige manier is om aan volmaaktheid te werken. Of je eet jezelf en anderen om je heen in een poging tot volmaaktheid op; of je objectiveert die onvolmaaktheid in een werk waar je dan je creatieve krachten op loslaat. In deze zin is een zekere objectieve creativiteit het enige antwoord dat de mens op het probleem van het leven heeft.
De neuroticus kan deze creatieve reactie die in een specifiek werk belichaamd is niet opbrengen. De neuroticus is iemand die niet kan scheppen - de 'artiste-manqué' zoals Rank hem zo toepasselijk noemde. Zo bekeken lijkt het verschil tussen kunstenaar en neuroticus voornamelijk op een kwestie van talent neer te komen. (p. 207, p. 220-221)
Het voorkomen van negatieve gebeurtenissen
The Denial of Death is geen consequent betoog van A tot Z, maar een verzameling briljante inzichten. Ik probeer een rode draad te ontwarren.
De ontkenning van de dood gaat over negatieve gebeurtenissen, onze angst ervoor en het voorkomen ervan. Ernest Becker schrijft uitgebreid over onze ‘angst voor de dood’ en onze ‘angst voor het leven’. Wij zijn bang voor alle negatieve gebeurtenissen, zoals de eigen dood, en willen ze daarom voorkomen. In de werkelijkheid kunnen wij altijd met negatieve gebeurtenissen worden geconfronteerd. Daarom is ‘de werkelijkheid de echte ellende’ (citaat bij het neurotische type).
The Denial of Death behandelt verschillende typen mensen in het voorkomen van negatieve gebeurtenissen. De spitsburger probeert negatieve gebeurtenissen te voorkomen door zijn vrijheid te beperken tot de algemene zingeving van huisje, boompje, beestje. Hiervoor wordt hij beloond met een veilig en kalm bestaan. Het neurotische type tracht elke negatieve gebeurtenis te voorkomen door zijn leven rigoureus in te snoeren. Bij de romantische liefde is de geliefde een god die zijn partner voor negatieve gebeurtenissen moet behoeden. Maar echte mensen kunnen niet voor god spelen. En het creatieve type heeft een bijzondere manier om met zijn opgelopen trauma’s om te gaan. Hij bezit het talent om zijn pijnlijke ervaringen te objectiveren in kunstwerken.
De psychologie gaat van oudsher uit van de psyche. In De ontkenning van de dood ligt de oorzaak van ons gedrag voor het eerst buiten de psyche: in alle negatieve gebeurtenissen. Sigmund Freud werd zich pas laat bewust van de invloed van negatieve gebeurtenissen op ons gedrag. Ernest Becker merkt op: ‘Freud kwam geleidelijk aan tot het inzicht dat het kwaad in de wereld niet alleen in de mensen zit [(in het agressieve onbewuste van de psyche)] maar ook buiten hen, in de natuur - en daarom werd hij in zijn latere werk realistischer en pessimistischer’ (p. 317).
Twee puntjes van kritiek. De werkelijkheid is buiten de mens, maar de angst voor de dood en de angst voor het leven zitten in de mens. Becker kiest niet consequent voor de buitenwereld. Naast de negatieve gebeurtenissen overkomen ons ook positieve gebeurtenissen. Ook positieve gebeurtenissen zijn van groot belang voor ons leven.
In The Denial of Death wordt voor het eerst in de psychologie de aandacht verlegd van de psyche naar de werkelijkheid. Het is een overtuigend vertoog dat niettemin geen navolging heeft gevonden. Het roept de vraag op waarom de psychologie vasthoudt aan de psyche en aan het negeren van de werkelijkheid.
2. De psychologie negeert de werkelijkheid en de hersenen en zintuigen
Alles wat we waarnemen stuurt ons gedrag. De coronapandemie had impact op het gedrag van miljarden mensen. De alarmerende verhalen over klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit raakt vele mensen. De berichten over de oorlogen in Oekraïne, Gaza en Libanon hebben invloed op ons denken, voelen en doen. Ook minder ingrijpende gebeurtenissen, zoals het weer, ons werk en de gesprekken die we voeren, bepalen ons gedrag.
We reageren met onze hersenen en zintuigen op gebeurtenissen. De psychologie bezit geen theorie die uitgaat van de werkelijkheid en van onze zintuigen en hersenen. Dat komt door twee dogma’s uit het christelijk geloof die, in vermomming, nog altijd aanwezig zijn in de psychologie.
‘De mens is verheven boven de natuur’
Volgens het millennia oude christelijk geloof heeft God hemel en aarde geschapen. De mens is verheven boven de natuur. Hij is de kroon van de schepping en zal over de aarde heersen.
In dit christelijke dogma is de mens het centrum van de schepping: hij is heerser over de natuur of aarde. Het dogma negeert het bestaan van een werkelijkheid waar de mens afhankelijk van is.
Aan het begin van de twintigste eeuw krijgt dit christelijke dogma een filosofische invulling. De kennistheorie, de tak van de filosofie die onderzoek doet naar betrouwbare kennis, komt tot het inzicht dat ‘de werkelijkheid’ - de werkelijkheid die voor iedereen dezelfde is, de objectieve werkelijkheid - niet bestaat, omdat elk mens de werkelijkheid interpreteert. Er is enkel een subjectieve of intersubjectieve werkelijkheid.
De psychologie neemt dit filosofische inzicht over (3). Psychologen mogen niet over ‘de werkelijkheid’ spreken, omdat de objectieve werkelijkheid niet bestaat. Daarmee negeert de psychologie een werkelijkheid die juist voor haar van groot belang zou moeten zijn.
De mens kan niet zonder de werkelijkheid. Hij is afhankelijk van vele dingen in de werkelijkheid, zoals een leefbaar klimaat, drinkwater, voedsel, zijn liefdevolle ouders en het vriendelijke gedrag van andere mensen. De werkelijkheid bevat ook gevaren, zoals overstromingen, vuur en gewelddadige mensen. De mens moet op de werkelijkheid reageren om te blijven leven. Daardoor heeft de werkelijkheid een groot aandeel in ons gedrag.
Het christelijk geloof en via de filosofie de psychologie negeren een werkelijkheid waar de mens afhankelijk van is (4). Psychologen hebben nog een ander christelijk dogma, in vermomming, overgenomen.
‘De mens bezit een onstoffelijke ziel’
Een ander dogma uit het christelijk geloof is de onstoffelijke psyche ofwel ziel. Het christelijk geloof veronderstelt dat de mens een onstoffelijke ziel heeft die overblijft na het afsterven van het lichaam.
Vele eeuwen later bedenkt de Franse filosoof René Descartes (1596-1650) een theorie met een strikt onderscheid tussen twee substanties: een substantie die ruimte inneemt, het lichaam, ‘res extensa’, en een denkende substantie, ‘res cogitans’. Het stoffelijke lichaam vergelijkt Descartes met een machine. De denkende substantie is een onstoffelijke substantie met als kern het denken: ‘Ik denk, dus ik ben’ (in het Grieks: ‘Cogito, ergo sum’).
In de theorie van Descartes verandert de onstoffelijke ziel in een onstoffelijke substantie die denkt, namelijk onze onstoffelijke geest of onstoffelijke bewustzijn. Dit komt overeen met onze ervaring. Wij ervaren ons denken als onstoffelijk. Ons onstoffelijke denken komt volgens Descartes voort uit de onstoffelijke geest of het onstoffelijke bewustzijn.
Met het onderscheid tussen het onstoffelijke bewustzijn en het stoffelijke lichaam introduceert Descartes een filosofisch probleem. In het wetenschappelijk wereldbeeld hebben gevolgen zichtbare oorzaken (het beginsel van causaliteit). Een onstoffelijke geest is onmogelijk: een onstoffelijk bewustzijn (niet zichtbaar) kan niet een stoffelijk lichaam aanzetten tot zichtbaar gedrag. Dit probleem staat bekend als het ‘lichaam-geestprobleem’ en is tot op heden niet opgelost (5).
Psychologen zouden het lichaam-geestprobleem kunnen omzeilen door uit te gaan van de stoffelijke hersenen en zintuigen (zoals op deze website en met name in het derde artikel gebeurt). In plaats daarvan gieten psychologen het onstoffelijke bewustzijn in een modern jasje.
In de jaren zestig van de vorige eeuw komt de stroming van de cognitieve psychologie op. Cognitief psychologen willen de bijzondere ‘cognitieve vaardigheden’ van de mens onderzoeken, zoals zijn verstand, taalvermogen en geheugen. Zij gaan het (onstoffelijke) bewustzijn met de dan nieuwe computer vergelijken. Zoals de software van een computer de ingevoerde informatie verwerkt, zo zouden ‘cognitieve processen’ de ‘binnenkomende informatie’ verwerken. In ons bewustzijn zouden bijvoorbeeld de cognitieve processen voor ons geheugen de binnenkomende informatie opslaan, overschrijven en eventueel verwijderen.
De cognitieve processen zijn onstoffelijk. De hardware van een computer wordt als stoffelijk beschouwd en de software als onstoffelijk. Analoog hieraan zijn de hersenen stoffelijk en de cognitieve processen onstoffelijk. Met de onstoffelijke cognitieve processen is het lichaam-geestprobleem de cognitieve psychologie binnengeslopen.
Het christelijke dogma van de onstoffelijke ziel transformeert bij Descartes in het onstoffelijke bewustzijn en in de cognitieve psychologie in de onstoffelijke cognitieve processen (6). Al deze onstoffelijke zaken zijn wetenschappelijk gezien onmogelijk vanwege het lichaam-geestprobleem.
Kortom, de psychologie bevat twee overblijfselen van het christelijk geloof. Ze negeert de werkelijkheid waar wij afhankelijk van zijn en ze gaat uit van een onstoffelijk bewustzijn of onstoffelijke cognitieve processen. Met dat laatste negeert de psychologie de hersenen en zintuigen. In de revolutionaire evolutietheorie zijn de werkelijkheid en de hersenen en zintuigen echter aanwezig (7).
De evolutietheorie van Charles Darwin
Ongeveer twee eeuwen na Descartes beschrijft Charles Darwin (1809-1882) in On the origin of species by means of natural selection (1859) de evolutietheorie. Organismen, zoals de mens, zijn gedurende miljarden jaren uit andere diersoorten ontstaan door middel van genetische mutaties en natuurlijke selectie. Natuurlijke selectie betekent dat sommige organismen, door een genetische mutatie, beter aan hun omgeving zijn aangepast dan andere en daardoor een grotere kans hebben op nageslacht (met die genetische mutatie). De evolutietheorie is door talrijke observaties en experimenten bevestigd.
In de evolutietheorie komt de mens voor, maar ontbreken de restanten van de twee christelijke dogma’s. De diersoort mens is in de evolutietheorie niet geschapen en niet verheven boven de natuur. Hij is zelf natuur: een sociaal zoogdier dat evenals andere zoogdiersoorten voor zijn bestaan afhankelijk is van de omgeving. Daarnaast bezit de mens geen onstoffelijk bewustzijn of onstoffelijke cognitieve processen. Hij heeft evenals andere zoogdiersoorten zintuigen en een centraal zenuwstelsel met een brein waarmee hij voortdurend reageert op zijn omgeving.
De bevestigde evolutietheorie suggereert dat het gedrag van de mens, evenals dat van andere zoogdiersoorten, ontstaat door zijn leven in de omgeving of werkelijkheid. Bovendien heeft de hersenwetenschap een bijzonder verschijnsel ontdekt: neuroplasticiteit. Het blijkt dat het leven in de werkelijkheid het menselijk brein diepgaand beïnvloedt (8).
Het plastische brein
De fysieke structuur van het brein verandert door ervaringen. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw werd aangenomen dat alle mentale functies in de hersenen een vaste plaats hadden. De gebieden en hun functies zouden enkel veranderen door hersenletsel. Leren had geen invloed op de structuur van het brein. Deze visie op de hersenen is inmiddels achterhaald. Wanneer een mens bepaalde activiteiten veel uitvoert, zoals een sport beoefenen of een nieuwe taal leren, verandert dat de structuur van zijn hersenen en daarmee zijn vaardigheden.
Dankzij de plastische hersenen kunnen mensen goed herstellen van een herseninfarct. Na een herseninfarct kunnen mensen niet goed meer lezen, schrijven, praten en lopen: de daarvoor verantwoordelijke hersengebieden zijn aangetast of afgestorven. Vroeger werd een herseninfarct als ongeneeslijk beschouwd. Tegenwoordig krijgt de patiënt een revalidatieprogramma aangeboden. Na een aantal maanden revalidatie kan de patiënt weer goed functioneren. De hersenen zijn veranderd door de vele oefeningen: de gezonde hersengebieden hebben de vaardigheden van de afgestorven hersengebieden overgenomen.
Ons plastische brein bevat zo'n 100 miljard hersencellen en elke hersencel heeft tienduizenden verbindingen met andere hersencellen. Deze neuronen en verbindingen veranderen door onze ervaringen in de omgeving. In Stroom - Over ons voortdurend veranderende brein (2020) schrijft neurowetenschapper David Eagleman: ‘De fijne hersenstructuur vormt een weerspiegeling van de omgeving waaraan de hersenen blootgesteld zijn geweest [(de werkelijkheid)]. Onze ervaringen beïnvloeden bijna alle meetbare details van de hersenen, zowel op moleculair niveau als in hun overkoepelende anatomie (p. 31).’
Neuroplasticiteit heeft voor de psychologie twee opmerkelijke aspecten. Ten eerste doet ons leven in de werkelijkheid onze hersenen veranderen, terwijl psychologen de werkelijkheid negeren. Ten tweede veroorzaakt het door de werkelijkheid veranderde brein onze gedachten, gevoelens en handelingen, terwijl psychologen geloven in het onstoffelijke bewustzijn of onstoffelijke cognitieve processen.
Samenvatting
De werkelijkheid waar we afhankelijk van zijn, en onze hersenen en zintuigen, zijn op onjuiste gronden uit ons denken over ons gedrag gebannen. Daarnaast maken de gerenommeerde evolutietheorie en het verschijnsel neuroplasticiteit duidelijk dat de werkelijkheid en onze hersenen en zintuigen inderdaad een belangrijke rol spelen in ons gedrag. Een theorie over de oorzaken van ons gedrag moet daarom uitgaan van de werkelijkheid en van de zintuigen en hersenen.
3. Wij reageren met onze zintuigen en hersenen op de werkelijkheid
Ik geef een aanzet tot een theorie over de oorzaken van onze gedachten, gevoelens en handelingen. Ik ga uit van de werkelijkheid en van het brein en de zintuigen. Tot slot verhelder ik met deze aanzet de psychische stoornissen. Het is een aannemelijke aanzet die nog moet worden getoetst aan de empirie.
De concrete werkelijkheid
Wij zijn verbonden met de wereld. We leven in de 'concrete werkelijkheid': de werkelijkheid die wij met onze zintuigen waarnemen. De concrete werkelijkheid bevat voor ons drie cruciale eigenschappen.
Ten eerste bestaat de concrete werkelijkheid uit specifieke dingen, personen en gebeurtenissen. (Voor de leesbaarheid beperk ik in het vervolg de concrete werkelijkheid zoveel mogelijk tot specifieke dingen.) Wij registreren specifieke dingen om ons heen, bijvoorbeeld: een blauwe lucht; wolken; mensen; dieren; vogels; insecten en straten. Wanneer de concrete werkelijkheid verandert, nemen wij andere specifieke dingen waar. Zo observeren wij in onze woonkamer het raam met uitzicht, onze zitbank, tv en partner en op straat auto’s, fietsers, voetgangers en stoplichten.
Ten tweede zijn sommige specifieke dingen goed voor ons welzijn. Ten derde zijn sommige specifieke dingen slecht voor ons welbevinden. Zo is vers voedsel goed voor ons, maar bedorven voedsel slecht.
Positieve en negatieve gevoelens
De wereld is een gevaarlijke plek voor ons. We kunnen allerlei ellende meemaken. Ernest Becker maakt dat in De ontkenning van de dood op prachtige wijze invoelbaar (lees de citaten in het eerste artikel hierboven). De wereld is eveneens een plek vol mogelijkheden. We kunnen in de wereld floreren.
Wij zijn afhankelijk van de concrete werkelijkheid. Sommige specifieke dingen zijn goed voor ons welzijn, andere specifieke dingen slecht. Wij zullen snel moeten beoordelen of een specifiek ding positief of negatief is voor ons welbevinden. Dat doen wij inderdaad.
Wij beoordelen razendsnel of een specifiek ding goed of slecht voor ons is. Dit werkt in het brein mogelijk als volgt. De zintuigen maken van het specifieke ding specifieke elektrochemische activiteit. De specifieke elektrochemische activiteit van het specifieke ding activeert het beloningscircuit in het brein. Op grond van erfelijk materiaal (DNA) en opgedane ervaringen reageert het beloningscircuit positief of negatief op de specifieke elektrochemische activiteit van het specifieke ding. Een positieve reactie van het beloningscircuit betekent dat het specifieke ding goed is voor ons welzijn. Een negatieve reactie betekent dat het specifieke ding slecht is voor ons welbevinden.
Bij een positieve reactie van het brein ervaren we een positief gevoel. Bij een negatieve reactie ervaren we een negatief gevoel. Een positief of negatief gevoel heeft een bepaalde sterkte, variërend van licht tot sterk. We ervaren bij het waarnemen van bijvoorbeeld een specifiek apparaat, een specifieke hond of specifiek persoon een positief of negatief gevoel met een bepaalde intensiteit. Sterke positieve en sterke negatieve gevoelens zijn de bekende positieve en negatieve emoties, zoals blijdschap en boosheid.
Handelingen
Wij kunnen een specifiek ding of specifieke gebeurtenis waarnemen dat volgens onze hersenen goed is voor ons welzijn. Dat heeft twee gevolgen. Ten eerste hebben we geen neiging om iets aan het specifieke ding of de specifieke gebeurtenis te doen. Het specifieke ding of de specifieke gebeurtenis is immers goed voor ons. Ten tweede ervaren we een positief gevoel. We zullen dus positieve gevoelens willen bereiken omdat de daarvoor verantwoordelijke specifieke dingen of gebeurtenissen goed voor ons zijn.
Wij kunnen een specifiek ding of specifieke gebeurtenis waarnemen dat volgens onze hersenen slecht is voor ons welbevinden. Dat heeft twee gevolgen. Ten eerste willen we, vooral bij sterke negatieve gevoelens, het specifieke ding of de specifieke gebeurtenis zodanig veranderen dat we weer een positief gevoel kunnen krijgen. Het specifieke ding of de specifieke gebeurtenis is immers slecht voor ons. Ten tweede ervaren we een negatief gevoel. We zullen dus negatieve gevoelens willen voorkomen omdat de daarvoor verantwoordelijke specifieke dingen of gebeurtenissen slecht voor ons zijn.
Wij kunnen uit deze twee inzichten de drijfveer van de mens afleiden: om prettig te leven zal de mens voortdurend positieve gevoelens willen bereiken en negatieve gevoelens willen voorkomen. Dat is inderdaad het geval. We voeren de hele dag handelingen uit die behoren tot een van de volgende drie soorten: handelingen om positieve gevoelens te bereiken; handelingen om negatieve gevoelens te voorkomen en simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens om weer snel positieve gevoelens te ervaren. Ik bespreek elke soort.
De eerste soort handelingen bestaat uit handelingen die positieve gevoelens opleveren. Wij kennen talloze van dergelijke handelingen. Veel van deze handelingen zijn onder te verdelen in verschillende categorieën. Ik noem zeventien categorieën. Eén: het uitvoeren van allerlei basishandelingen, zoals drinken, kruipen, eten, lopen, praten, enz. Twee: het kind doet wat zijn ouders hem opdragen te doen. Drie: primair, voortgezet en beroeps- of hoger onderwijs volgen. Vier: een sport beoefenen en wedstrijden spelen. Vijf: een creatieve hobby hebben, zoals schilderen of een muziekinstrument bespelen. Zes: vriendschappen sluiten en onderhouden. Zeven: de puber houdt zich aan de normen en waarden van zijn (sub)cultuur. Acht: zich ontspannen door een boek te lezen of tv te kijken. Negen: uitgaan, bijvoorbeeld cafés en festivals bezoeken. Tien: een beroep uitoefenen dat past bij de eigen talenten, capaciteiten en opleiding. Elf: mooie spullen kopen zoals designmeubelen of een sjiek horloge. Twaalf: elk jaar op vakantie gaan. Dertien: de volwassene houdt zich aan de normen en waarden van zijn (sub)cultuur. Veertien: een relatie opbouwen en goed houden. Vijftien: een woning met eventueel een tuin kopen of huren. Zestien: een gezin stichten en onderhouden. Zeventien: een huisdier nemen. (De categorieën dertien, veertien, vijftien, zestien en zeventien vormen tezamen de zingeving van huisje, boompje, beestje.) Het uitvoeren van de vele handelingen uit deze categorieën levert ons heel veel positieve gevoelens op.
De tweede soort handelingen bevat handelingen om negatieve gevoelens te voorkomen. Ook bij deze soort handelingen zijn verschillende categorieën te onderscheiden. Ik noem er zes. Eén: gedisciplineerd leven om niet ziek te worden door bijvoorbeeld gezond te eten en voldoende te bewegen. Twee: zelfbeheersing tonen om bij anderen geen irritaties of conflicten op te roepen. Zo gedragen we ons wellevend in het sociale verkeer. Drie: ongezond gedrag afleren om lang en gezond te kunnen leven zoals stoppen met alcohol drinken. Vier: naar de dokter gaan om van een specifieke klacht af te komen of de medisch specialist bezoeken om van een specifieke ziekte te genezen. Vijf: van de partner scheiden om niet meer ongelukkig te zijn in de relatie. Zes: een veelgebruikt apparaat dat kapot is, bijvoorbeeld een smartphone of auto, vervangen door een nieuwe of laten repareren. Het uitvoeren van de handelingen uit de genoemde categorieën voorkomt negatieve gevoelens (9).
De derde soort handelingen is simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens om weer snel positieve gevoelens te ervaren. De bekendste voorbeelden hiervan zijn bij levensgevaar vechten, vluchten of bevriezen (‘The fight, flight or freeze response’). We reageren op zeer gevaarlijke situaties met vechten, vluchten of verstijven, soms gepaard gaand met doodsangst. Het gevolg is vaak het verslaan of ontwijken van de oorzaak van het gevaar en intense opluchting. Andere simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens, om weer snel positieve gevoelens te ervaren, zijn bijvoorbeeld snoepen, shoppen of whatsappen.
Aan het eind van deze paragraaf twee opmerkingen. Ten eerste, voor alle handelingen uit de drie genoemde soorten geldt dat we ze eerst hebben leren uitvoeren. Het aanleren van handelingen betekent dat onze hersenen de handelingen verwerven. Nadat de handelingen zijn aangeleerd, en in de hersenen zijn verankerd, kunnen we ze heel vaak succesvol uitvoeren. Toch kan elke handeling die zeer vaak succesvol is uitgevoerd een keer mislukken. We kunnen bijvoorbeeld een keer struikelen, iemand aanrijden of door een ander worden aangereden, iemand kwetsen of zelf worden gekwetst.
Ten tweede, de genoemde categorieën handelingen zijn persoonlijk: ze zijn niet op elk individu van toepassing. Sommige mensen kunnen een bepaalde categorie handelingen niet uitvoeren of hebben er geen behoefte aan. Zo kunnen sommige mensen geen behoefte hebben aan huisje, boompje, beestje of een creatieve hobby.
Gedachten of uitspraken
De concrete werkelijkheid bestaat uit talloze dingen. Onze zintuigen en hersenen reageren op een specifiek ding met de bijbehorende gedachte: specifieke woorden die verwijzen naar het specifieke ding. We worden ons die gedachte bewust of spreken hem uit (10).
De taal bezit een bijzondere eigenschap. De mens kan door de taal precies verwijzen naar specifieke dingen. Een specifieke gedachte of uitspraak verwijst naar een specifiek ding in de concrete werkelijkheid. Een gedachte of uitspraak is niet datgene waar het naar verwijst. Zo is het woord ‘auto’ geen echte auto, maar slechts een verwijzing naar een echte auto. Door deze eigenschap van de taal, de nauwkeurige verwijzing naar iets in de concrete werkelijkheid, is de taal een zeer nuttig hulpmiddel voor onze drijfveer.
Ik noem drie manieren van de taal voor het bereiken van positieve gevoelens en het voorkomen van negatieve gevoelens. Ten eerste leren we door middel van de taal van elkaar welke dingen positieve gevoelens en welke dingen negatieve gevoelens opleveren. Ten tweede leren we dankzij de taal van elkaar hoe we nieuwe handelingen voor het bereiken van positieve gevoelens of voor het voorkomen van negatieve gevoelens, goed moeten uitvoeren. Ten derde begrijpen we elkaar door middel van de taal als we in gesprekken naar hetzelfde ding verwijzen. We ervaren dan een positief gevoel.
De mens gebruikt de taal op drie manieren voor het bereiken van positieve gevoelens en het voorkomen van negatieve gevoelens.
Met deze theoretische aanzet over de oorzaken van onze gedachten, gevoelens en handelingen verhelder ik de psychische stoornissen.
Psychische stoornissen
Wij streven voortdurend naar positieve gevoelens en proberen negatieve gevoelens te voorkomen. Hierdoor ervaren wij dagelijks veel positieve gevoelens en af en toe een negatief gevoel. Niettemin kunnen we nog altijd een heftige gebeurtenis meemaken, bijvoorbeeld een ernstige ziekte krijgen of een dierbare verliezen. Hierdoor ervaren we over een lange periode veel minder positieve gevoelens en veel meer negatieve gevoelens.
Wij zullen handelingen gaan uitvoeren om weer veel positieve gevoelens te ervaren en handelingen om nieuwe negatieve gevoelens te voorkomen. We kunnen dan psychische stoornissen gaan ontwikkelen. Er zijn psychische stoornissen die veel positieve gevoelens opleveren en er is een bekende psychische stoornis die nieuwe negatieve gevoelens voorkomt.
Een dwangneurose, verslaving en anorexia zijn psychische stoornissen om weer veel positieve gevoelens te ervaren. Iemand met een dwangneurose als smetvrees heeft een dwang om bijvoorbeeld heel vaak zijn handen te wassen. Telkens wanneer hij zijn handen wast ervaart hij een positief gevoel. Iemand met een alcoholverslaving moet elke dag veel alcoholische versnaperingen drinken. Hij ervaart veel positieve gevoelens door het vele innemen. En de anorexiapatiënt mag van zichzelf niet, of heel weinig, eten. Hij ervaart op een dag veel positieve gevoelens als hem dat lukt.
Een depressie is een psychische stoornis om nieuwe negatieve gevoelens te voorkomen. Een depressie kan verschillende uitingsvormen hebben. Iemand met een depressie komt nauwelijks tot besluiten. Hij blijft bijna altijd thuis in zijn vertrouwde omgeving. Hij heeft geen fut meer om dingen te ondernemen. Al deze uitingsvormen hebben tot gevolg dat de kans op nieuwe negatieve gevoelens klein wordt.
Een depressie gaat vaak samen met een dwangneurose, verslaving of anorexia. De depressie moet het aantal nieuwe negatieve gevoelens verkleinen en de dwangneurose, verslaving of anorexia moet het aantal positieve gevoelens vergroten.
Samenvatting en een conclusie
Wat is de oorzaak van ons gedrag? Ik beschrijf de mogelijke oorzaak van achtereenvolgens onze gevoelens, onze handelingen en onze gedachten.
Wij zijn sociale zoogdieren met zintuigen en een brein. Wij leven in de concrete werkelijkheid en zijn ervan afhankelijk. De concrete werkelijkheid bevat specifieke dingen die positief of negatief voor ons kunnen zijn. We moeten ze snel beoordelen. Dat gebeurt. Onze zintuigen en hersenen reageren op de verschillende specifieke dingen. Wij ervaren dan positieve of negatieve gevoelens.
Doordat positieve gevoelens goed zijn voor ons welbevinden voeren we voortdurend handelingen uit om positieve gevoelens te ervaren. Doordat negatieve gevoelens slecht zijn voor ons welzijn voeren we voortdurend handelingen uit om negatieve gevoelens te voorkomen. En we voeren simpele handelingen uit in reactie op negatieve gevoelens om weer snel positieve gevoelens te bereiken.
Onze gedachten of uitspraken zijn reacties van onze hersenen en zintuigen op specifieke dingen. De taal is een hulpmiddel voor het bereiken van positieve gevoelens en het voorkomen van negatieve gevoelens. Door middel van de taal leren wij van andere mensen welke specifieke dingen goed of slecht voor ons zijn. Tevens leren we door middel van de taal specifieke handelingen uit te voeren om positieve gevoelens te bereiken en negatieve gevoelens te voorkomen. En dankzij de taal kunnen we anderen begrijpen.
Ik concludeer dat de functie van onze gevoelens, handelingen, gedachten en uitspraken het in stand houden of vergroten van ons welzijn is. Tot slot, deze aannemelijke aanzet moet nog door psychologen worden getoetst aan de empirie (11).
Verwijzingen
1. Op deze website ga ik uitgebreid in op de verborgen problemen in de academische psychologie en stel ik een oplossing voor.
2. Sommige lezers denken wellicht dat de leertheorie - die gebaseerd is op het behaviorisme van B. F. Skinner (1904-1990) - een theorie is waarin gebeurtenissen ons gedrag bepalen. De leertheorie is echter een theorie over het aan- en afleren van specifiek gedrag. De leertheorie verklaart niet waarom en hoe de werkelijkheid ons denken, voelen en doen veroorzaakt.
3. Inderdaad, de objectieve werkelijkheid bestaat niet omdat mensen de werkelijkheid interpreteren. Maar wat is interpreteren precies? In het interpreteren van de werkelijkheid door de mens speelt de werkelijkheid logischerwijze een belangrijke rol. Mijn korte definitie van het interpreteren van de werkelijkheid door de mens is: het reageren van de hersenen en zintuigen van de mens op de werkelijkheid met gedachten, gevoelens en handelingen. De lange definitie is het hele derde artikel.
4. In de vijftigduizend empirische studies per jaar binnen de psychologie komen altijd de begrippen ‘prikkel’ of ‘stimulus’ voorbij. Een ‘prikkel’ of ‘stimulus’ is datgene waar het organisme op reageert met een gedachte, gevoel of handeling. Een ‘prikkel’ of ‘stimulus’ lijkt in de verte op wat ik ‘de werkelijkheid’ noem. Het verschil is dat ik de werkelijkheid thematiseer, terwijl psychologen de begrippen ‘prikkel’ en ‘stimulus’ niet thematiseren. Ze schrijven immers niet: ‘De mens is afhankelijk van prikkels of stimuli’ (of woorden van gelijke strekking). Psychologen kunnen en mogen ‘de werkelijkheid’ niet thematiseren omdat de psychologie het inzicht van de kennistheorie heeft overgenomen dat ‘de werkelijkheid’ niet bestaat.
5. Het onstoffelijke bewustzijn kan niet bestaan, toch hebben wij de ervaring van een onstoffelijk bewustzijn. Dat komt doordat wij niet bewust ervaren wat er in ons brein gebeurt voordat ons een bewuste gedachte te binnen schiet.
Wat wij bewustzijn noemen bestaat waarschijnlijk enkel uit bewuste gedachten. De mens is lang geleden zijn bewuste gedachten abusievelijk het (onstoffelijke) bewustzijn gaan noemen.
Onze bewuste gedachten worden waarschijnlijk veroorzaakt door de elektrochemische processen in onze hersenen. In ons brein heerst overdag voortdurend elektrochemische activiteit. Afhankelijk van onder andere de omstandigheden worden wij ons soms gedachten over onze kennis, onze keuzes, onze gevoelens en onze handelingen bewust.
6. De cognitieve psychologie is binnen en buiten de psychologie erg populair geworden. Zo denken veel leken dat ons bewustzijn een computer is die informatie verwerkt, bijvoorbeeld: ‘Ik krijg teveel informatie of prikkels om te verwerken’ of: ‘Ik moet even resetten’. Bijna alle psychologen veronderstellen het bestaan van de onstoffelijke cognitieve processen.
Er bestaat een stroming binnen de psychologie die de invloed van de hersenen op ons gedrag onderzoekt: de neuropsychologie. Echter, ook de neuropsychologie neemt aan dat het bewustzijn informatie verwerkt door middel van (onstoffelijke) cognitieve processen. De neuropsychologie is in feite cognitieve neuropsychologie. Daarnaast negeert de neuropsychologie evenals alle andere stromingen binnen de psychologie de werkelijkheid.
7. De bijzondere mens en het negeren van een werkelijkheid waar de mens afhankelijk van is, hangen met elkaar samen. Als de mens niet zo bijzonder was, dan zou hij afhankelijk zijn van de werkelijkheid. We zien dit in de twee christelijke dogma’s en in de psychologie.
De geschapen mens is verheven boven de natuur. Hij beschikt over een onstoffelijke ziel en zal heersen over de aarde. De mens heeft de natuur of werkelijkheid niet nodig omdat hij verheven is boven de natuur of werkelijkheid.
De psychologie negeert de werkelijkheid waar de mens afhankelijk van is en gaat uit van het onstoffelijke bewustzijn of van de onstoffelijke cognitieve processen. De mens is dankzij het onstoffelijke bewustzijn of de onstoffelijke cognitieve processen zo rationeel dat hij de werkelijkheid niet nodig heeft.
8. Er bestaat zoiets als de evolutionaire psychologie. De evolutionaire psychologie onderzoekt wat het nut is van specifieke psychische verschijnselen voor de evolutie van de mens. De evolutionaire psychologie onderzoekt echter niet het ontstaan van ons denken, voelen en doen. Zij gaat ook niet uit van de werkelijkheid en van de hersenen en zintuigen. En zij neemt evenals de cognitieve psychologie aan dat het brein informatie verwerkt. Kortom, de verschillen tussen de evolutionaire psychologie en het bovenstaande zijn groot.
9. Deze twee soorten handelingen lijken een beetje op wat neuropsycholoog Victor Lamme schrijft in zijn boek Waarom? - Op zoek naar wat ons werkelijk drijft (2016). Lamme concludeert: '[De] essentie van wat we zijn [is]: dieren op zoek naar beloning, die narigheid willen vermijden en graag doen wat anderen doen' (p. 299). Lamme leidt deze conclusie niet af uit de werkelijkheid waar de mens afhankelijk van is. Ook beschrijft Lamme niet verschillende manieren waarop de mens streeft naar beloning en narigheid vermijdt.
10. Hoe onze handelingen en gedachten ontstaan uit de werkelijkheid en onze hersenen en zintuigen is onbekend. Ik geef een hypothese over het ontstaan van onze gedachten en uitspraken.
Wij reageren op gebeurtenissen bijna altijd adequaat. Wij reageren op een specifieke gebeurtenis met de bijbehorende gedachte of uitspraak: specifieke woorden die verwijzen naar die specifieke gebeurtenis. Soms verspreken wij ons of noemen we een verkeerd woord. Wij herstellen ons direct of worden door de ander erop gewezen. Dit werkt in de hersenen mogelijk als volgt.
Bij het waarnemen van een specifiek ding richten de zintuigen zich op dat ding. Ze maken van dat ding specifieke elektrochemische activiteit. De specifieke elektrochemische activiteit van het specifieke ding activeert in het brein specifieke gebieden. De geactiveerde gebieden veroorzaken de specifieke woorden die horen bij het specifieke ding. De mens schiet zich de bijbehorende gedachte te binnen of spreekt de bijbehorende gedachte uit.
Ik noem twee aanwijzingen uit de neurowetenschappen voor de juistheid van deze hypothese. De eerste aanwijzing is dat hersenscans specifieke gebieden tonen die actiever zijn dan andere gebieden. Proefpersonen krijgen een opdracht aangeboden terwijl ze in een hersenscanner liggen. Ze lezen de opdracht terwijl de oplossing voor de opdracht hun te binnen schiet. De hersenscans laten zien dat bij het te binnen schieten specifieke gebieden actiever zijn dan andere gebieden. Bij andere opdrachten zijn weer andere gebieden actiever. De scans ondersteunen de hypothese dat een specifieke opdracht die specifieke hersengebieden sterk activeert die de bijbehorende oplossing voortbrengen.
De tweede aanwijzing is dat bij twee verworven hersenziekten de patiënt niet meer adequaat reageert op specifieke dingen of mensen. Patiënten met visuele agnosie bijvoorbeeld herkennen specifieke dingen niet meer. Welke dingen dat zijn verschilt per patiënt. Zo zijn er patiënten die enkel dieren, planten of muziekinstrumenten niet meer kunnen benoemen. Patiënten in de eindfase van dementie herkennen hun naasten niet meer. Bij beide hersenziekten is aangetoond dat specifieke hersengebieden zijn aangetast. Beide verworven hersenziekten tonen aan dat patiënten met aangetaste hersengebieden niet meer met de bijbehorende woorden reageren op specifieke dingen of mensen. Dit impliceert dat mensen met gezonde hersengebieden wél adequaat kunnen reageren op specifieke dingen en personen.
Kortom, twee aanwijzingen uit de neurowetenschappen ondersteunen de hypothese dat mensen op specifieke gebeurtenissen reageren met de bijbehorende specifieke gedachten en uitspraken dankzij specifieke gezonde hersengebieden.
11. Academische psychologen bezitten geen enkele theorie waarin ‘de concrete werkelijkheid’ (of woorden van gelijke strekking) ons gedrag veroorzaakt. Dat is bij nader inzien zeer merkwaardig. Ik noem twee argumenten.
Ten eerste leeft iedereen in de werkelijkheid die we met onze zintuigen waarnemen, de concrete werkelijkheid. De concrete werkelijkheid kan soms heel hard zijn. Ik denk aan een ernstig ongeluk, ouders die scheiden of geliefden die overlijden. Ook psychologen zullen dergelijke gebeurtenissen hebben meegemaakt en sterke negatieve gevoelens hebben ervaren. Misschien zijn ze door deze sterke negatieve gevoelens gaan nadenken over de oorzaken ervan. In ieder geval hebben die reflecties niet geleid tot een psychologische theorie waarin de concrete werkelijkheid ons gedrag veroorzaakt.
Ten tweede toetsen alle wetenschappers hun hypothesen over verschijnselen in zorgvuldig opgezette experimenten aan de empirie. De empirie of ervaring is de werkelijkheid die we met onze zintuigen waarnemen, de concrete werkelijkheid (!). Ook psychologen toetsen hun hypothesen op systematische wijze aan de empirie ofwel concrete werkelijkheid. Ergo, het hele productieproces van een hypothese tot en met de publicatie van een empirische studie vindt in de concrete werkelijkheid plaats. Zo beschrijven psychologen hun hypothese, stellen ze de instructies voor hun experimenten op, lezen de proefpersonen de opdrachten en voeren ze uit, lezen psychologen de resultaten af en analyseren ze met behulp van statistische software, stellen ze de conclusie vast, zetten het onderzoek op papier en bieden ze het aan een wetenschappelijke tijdschrift aan dat de empirische studie publiceert. Dit gebeurt allemaal in de concrete werkelijkheid.
Kortom, psychologen leven in de concrete werkelijkheid en toetsen hun hypothesen, door middel van experimenten in de concrete werkelijkheid, aan de concrete werkelijkheid. Het hele onderzoeksproces vindt plaats in de concrete werkelijkheid. Tegelijkertijd negeren psychologen de concrete werkelijkheid in al hun theorieën. Dit duidt op weinig zelfreflectie, een sterke neiging tot conformisme of op beide.