Blue Flower

Gerard van der Burg, psycholoog. Het eerste artikel heeft een leestijd van ongeveer 15 minuten, het tweede een leestijd van ongeveer 20 minuten.

De werkelijkheid speelt een cruciale rol in ons leven en in ons gedrag. Alles wat we meemaken bepaalt min of meer wat we denken, voelen en doen.
     De cruciale rol van de werkelijkheid in ons gedrag wordt in de psychologie niet benoemd. Als je psychologen en psychotherapeuten ernaar vraagt zullen ze niet ontkennen dat negatieve gebeurtenissen levens kunnen ontwrichten. Toch heeft de psychologie geen theorie waarin expliciet de werkelijkheid - alle gebeurtenissen die wij meemaken - ons denken, voelen en doen veroorzaakt.
     Waarom en op welke wijze bepaalt de werkelijkheid ons gedrag? Deze vraag probeer ik op deze website te beantwoorden. Het eerste artikel gaat over een uniek psychologisch boek: De ontkenning van de dood van Ernest Becker. In het tweede artikel beschrijf ik waarom en hoe de werkelijkheid, samen met ons brein, mogelijk ons gedrag veroorzaakt.


Ernest Becker en de ‘echte ellende’

De werkelijkheid komt soms niet overeen met onze wensen. Dat heeft gevolgen voor onze gevoelens: we worden boos of verdrietig of raken gefrustreerd. Psychologen wijzen ons echter niet op de invloed van de werkelijkheid op ons gedrag. Dat komt omdat psychologen van oudsher uitgaan van de psyche (de geest).
     De geschiedenis van de psychologie kent slechts één uitzondering. Het enige boek dat, hoewel omfloerst, de relatie tussen de werkelijkheid en ons gedrag verheldert is The Denial of Death (1973) van Ernest Becker. De ontkenning van de dood maakte een diepe indruk op mij tijdens de studie psychologie.
     De Amerikaan Ernest Becker (1924-1974) was docent culturele antropologie. Hij schreef tien boeken. The Denial of Death was zijn magnum opus, het won in 1974 de prestigieuze Pulitzerprijs. Veel denkers verwezen ernaar. Psychiater en romancier Irvin Yalom haalde het in zijn Existential Psychotherapy (1980) vaak aan. Psycholoog Piet Vroon (1939-1998) citeerde veelvuldig uit het boek in zijn bestsellers Tranen van de krokodil (1989) en Wolfsklem (1992). En schrijver Arnon Grunberg begon op 31 december 2014 zijn column met: ‘Het indrukwekkendste boek dat ik dit jaar las, is ruim veertig jaar oud’ (de Volkskrant).
     Ernest Becker begint bij de dominante psychologische theorie van zijn tijd, de psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939). De psychoanalyse veronderstelt dat onze psyche bestaat uit een seksbelust en agressief onbewuste. Het onbewuste zou namelijk verschillende driften en complexen bevatten, zoals het lustprincipe, het doodsinstinct en het Oedipuscomplex. Becker komt tot een existentiële interpretatie van de psychoanalyse. Hij baseert zich daarbij op het werk van een leerling van Freud, Otto Rank (1884-1939) en op de filosofische stroming van het existentialisme. Het existentialisme dacht na over onze existentiële problemen: ons bestaan; onze dood en onze zingeving. Beroemde existentialisten waren Søren Kierkegaard (1813-1855), Jean-Paul Sartre (1905-1980) en Albert Camus (1913-1960).
     Becker schrijft uitgebreid over onze angst voor de dood en onze angst voor het leven. In veel aspecten van ons gedrag toont Becker beide angsten aan. Ik beperk mij tot Beckers inzichten over de romantische liefde en over drie typen mensen (de spitsburger, het neurotische type en het creatieve type).
     De kracht van De ontkenning van de dood ligt in zijn indringende taal. Daarom zal ik Becker aan het woord laten over de genoemde onderwerpen. (Alle citaten zijn uit de tweede druk van de vertaling uit 1985.) Becker over onze angst voor de dood:

Angst voor de dood
De mens leeft niet alleen voor het ogenblik, maar breidt zijn innerlijke zelf ook tot gisteren uit, zijn nieuws­gierigheid tot eeuwen geleden, zijn angsten tot over vijf miljard jaar als de zon zal afkoelen, en zijn hoop tot in de eeuwig­heid. Hij leeft niet slechts in een klein territorium, en zelfs niet op een hele planeet, maar in een melkweg, in een universum, en in dimensies die ver voorbij zichtbare universums reiken. Deze onmetelijke expansie, deze bedrevenheid, deze vergeestelijking, dit zelfbewustzijn geeft de mens in de natuur letterlijk de plaats van een kleine god, zoals de denkers van de Renaissance reeds wisten.   
     Toch is tezelfdertijd, zoals de oosterse wijzen ook wisten, de mens een worm en voedsel voor wormen. Dit is de paradox: hij staat buiten de natuur en maakt er toch hopeloos deel van uit; hij is een dualistisch wezen dat verkeert te midden van de ster­ren en toch huist in een lichaam met hartslag en ademtocht. Zijn lichaam is een omhulsel van vleselijke materie dat hem in velerlei opzicht vreemd is – het meest vreemd en het meest weerzinwekkend doordat het pijn kan lijden en bloeden en doordat het zal vergaan en sterven. De mens is letterlijk in tweeën gespleten: hij heeft een besef van zijn eigen stralende bijzonderheid doordat hij majesteitelijk uit­rijst boven de natuur, en toch zakt hij een meter of zo terug in de aarde teneinde blind en stom weg te rotten en voor altijd te verdwijnen. Het is een verschrikkelijk dilemma. (p. 62 en p. 86)

Angst voor het leven
Het menselijk dier wordt door twee grote angsten geken­merkt waartegen andere dieren worden beschermd: de angst voor het leven en de angst voor de dood. De mens treedt niet gemakkelijk naar buiten, de overweldiging van zijn wereld in, de werkelijke gevaren ervan tegemoet. Het leven kan iemand op­slokken, zijn energie opslorpen, hem doen ondergaan, zijn auto­nomie wegnemen, hem in zo’n tempo zoveel nieuwe ervaringen bieden dat hij opgeblazen wordt; het kan hem tussen anderen doen opvallen, gevaarlijk terrein doen betreden, hem belasten met nieuwe verantwoordelijkheden die veel kracht vergen en hem aan nieuwe onzekerheid, nieuw toeval blootstellen. Bo­venal bestaat er het risico van een foutje, een ongeluk, een toe­vallige kwaal, en natuurlijk van de dood, het uiteindelijke op­slokken, het totale ondergaan en het niets. (p. 89-90)

De spitsburger
De mens schept zich een hanteerbare wereld: hij gaat onkritisch, zonder nadenken aan de slag. Hij aanvaardt de culturele programmering, die hem met zijn neus in de richting draait waar­heen hij moet kijken. Hij leert zich niet bloot te geven, niet op te vallen; hij leert zich in te bedden in de macht van het andere, zowel van concrete personen als van dingen en cul­turele geboden; het resultaat is dat hij zich een bestaan verwerft in de veronderstelde onfeilbaarheid van de wereld om hem heen. 
     Voor Søren Kierkegaard was ‘spits­burgerlijkheid’ afgezaagdheid, de mens in slaap gesust door de dagelijkse sleur van zijn samenleving, content met de genoeg­doeningen die deze hem biedt: in de wereld van vandaag de auto, het winkelcentrum en de twee weken zomervakantie. De mens wordt door de vaste en beperkte alternatieven die zijn samenleving hem biedt beschermd, en als hij niet van zijn pad opkijkt kan hij zijn leven met een zekere saaie standvastigheid doorkomen.
     Waarom neemt de mens er genoegen mee dat hij een afgezaagd leven leidt? Wegens het gevaar van een volledig open erva­ringshorizon, natuurlijk. De diepere motivering van de spitsbur­gerlijkheid is, dat het de zege over onzekerheid, over vrijheid, behaalt. De spitsburgerlijkheid kent zijn echte vijand: de vrij­heid is gevaarlijk. Als we hem te gretig volgen, dreigt hij ons omhoog te laten vallen; als we hem te volledig opgeven, worden we een gevangene van de dingen die moeten gebeuren. Het is het veiligste om binnen de grenzen te blijven van wat sociaal mogelijk is. (p. 58 en p. 111)

Het neurotische type
Neurose is een woord voor een gecompliceerde techniek om ellende te vermijden, maar de werkelijkheid is de echte ellende. Leven is ervaringen opdoen. Je moet al handelend je nek uitsteken zonder enige garantie omtrent voldoening of veiligheid. Je weet nooit hoe het zal aflopen of hoe raar je eruit zult zien, maar het neurotische type wil deze garantie. Hij wil het beeld dat hij van zichzelf heeft niet op het spel zetten. Hij voelt zich kwetsbaar - en dat is de waarheid! Maar hij reageert te totaal, te onbuigzaam. Hij is bang om de straat op te gaan, of met de lift omhoog, of met wat voor soort vervoer dan ook. In dit uiterste is het alsof de persoon tegen zichzelf zegt: ‘Als ik ook maar iets doe, zal ik doodgaan.’ Hij wil de prijs die de natuur van hem vraagt niet betalen: ouder wor­den, ziek of gewond worden, en doodgaan. (p. 93, p. 216 en p. 219)

De romantische liefde
Het geestelijk leven, dat ooit eens betrekking had op een andere dimensie, wordt nu tot deze aarde teruggebracht en krijgt gestalte in een ander menselijk individu. De liefdespartner wordt het goddelijke ideaal waarin men een levensvervulling kan vinden. Kortom, het liefdesobject is God.  
     Zoals we uit eigen ervaring weten werpt deze methode geweldi­ge en echte vruchten af. Voelt men zich bedrukt door de last van zijn leven? Dan kan men die aan de voeten van zijn god­delijke partner leggen. Is zelfbewustzijn, het gevoel dat men een apart individu is, proberen enigszins te snappen wie men is, wat het leven is en zo, te pijnlijk? Dan kan men dat in de emo­tionele overgave aan de partner van zich af zetten, zichzelf in het delirium van de seksualiteit vergeten en toch in de ervaring nog wonderbaarlijk verkwikt worden.
     Hoe kan een mens een goddelijk 'alles' voor een ander zijn? Geen menselijke partner kan die ver­zekering bieden omdat die partner echt is. Hoezeer we hem ook mogen idealiseren en aanbidden, hij straalt onvermijdelijk aards verval en onvolmaaktheid af. En aangezien hij onze ideale waardenmaatstaf is, slaat deze onvolmaaktheid op ons terug. Als je partner je 'alles' is, dan wordt elke tekortkoming in hem een zware bedreiging voor jou. (p. 196-198 en p. 202)

Het creatieve type
De sleutel tot het creatieve type is dat hij van het gemeenschap­pelijke reservoir van gedeelde zingevingen afgezonderd is. Er is iets in zijn levenservaringen dat hem de wereld als een pro­bleem doet opvatten; als gevolg daarvan moet hij er een per­soonlijke zin aan geven. Het bestaan wordt een probleem dat een ideaal antwoord behoeft; maar als je de collectieve oplossing voor het probleem van het bestaan niet meer aanneemt, dan moet je er zelf een bedenken.
     We kunnen duidelijk zien dat een objectief werk dat je volledig in je macht hebt en echt kunt vervolmaken de enige manier is om aan volmaaktheid te werken. Of je eet jezelf en anderen om je heen in een poging tot volmaaktheid op; of je objectiveert die onvolmaaktheid in een werk waar je dan je creatieve krachten op loslaat. In deze zin is een zekere objectieve creativiteit het enige antwoord dat de mens op het probleem van het leven heeft.
     De neu­roticus kan deze creatieve reactie die in een specifiek werk be­lichaamd is niet opbrengen. De neuroticus is iemand die niet kan scheppen - de 'artiste-manqué' zoals Rank hem zo toepasselijk noemde. Zo bekeken lijkt het verschil tussen kunstenaar en neuroticus voornamelijk op een kwestie van talent neer te komen. (p. 207, p. 220-221)

In en buiten de psyche
The Denial of Death is geen glashelder betoog van A tot Z, maar een verzameling briljante inzichten. Ik probeer de rode draad te ontwarren.
     Ernest Becker beschrijft onze ‘angst voor de dood’ en onze ‘angst voor het leven’. Daarnaast is de werkelijkheid ook een probleem: ‘de werkelijkheid is de echte ellende’ (citaat bij het neurotische type). Deze drie uitdrukkingen zijn voor mij synoniemen voor onze angst voor alle negatieve dingen die ons kunnen overkomen. De werkelijkheid kan hard zijn. Wij kunnen elk moment getroffen worden door een (zeer) negatieve gebeurtenis. Wij zijn bang voor elke negatieve gebeurtenis en willen ze daarom voorkomen. Dat doen wij op verschillende manieren.
     De spitsburger probeert negatieve gebeurtenissen te voorkomen door zijn vrijheid te beperken tot de burgerlijke zingeving van huisje, boompje, beestje. Hiervoor wordt hij beloond met een veilig en kalm bestaan. Het neurotische type tracht elke negatieve gebeurtenis te voorkomen door zijn leven rigoureus in te snoeren. Bij de romantische liefde is de geliefde een god die zijn partner voor negatieve gebeurtenissen moet behoeden. Maar echte mensen kunnen niet voor god spelen. En het creatieve type heeft een bijzondere manier om met zijn opgelopen trauma’s om te gaan. Hij bezit het talent om zijn pijnlijke ervaringen te objectiveren in kunstwerken.
     De ontkenning van de dood gaat over het voorkomen van negatieve gebeurtenissen op verschillende manieren. Wanneer we The Denial of Death op deze wijze lezen vormt zij een breuk met de geschiedenis van de psychologie. De psychologie gaat van oudsher uit van de psyche. In De ontkenning van de dood ligt de oorzaak van ons gedrag voor het eerst buiten de psyche: in alle (mogelijke) negatieve gebeurtenissen. Sigmund Freud besefte dit pas laat in zijn leven schrijft Becker: ‘Freud kwam geleidelijk aan tot het inzicht dat het kwaad in de wereld niet alleen in de mensen zit [in het agressieve onbewuste van de psyche] maar ook buiten hen, in de natuur - en daarom werd hij in zijn latere werk realistischer en pessimistischer’ (p. 317).
     Naast de negatieve gebeurtenissen overkomen ons ook positieve gebeurtenissen. Ook positieve gebeurtenissen zijn van groot belang voor ons leven. Hieronder ga ik dieper in op de rol van negatieve én positieve gebeurtenissen in ons gedrag.


De invloed van de werkelijkheid op ons gedrag 

De psychologie kent geen theorie over de invloed van de werkelijkheid op ons gedrag. Ik geef een aanzet tot een dergelijke theorie. Tot slot verhelder ik met deze aanzet psychische stoornissen en onze samenleving.

De psychologie en de werkelijkheid
Alles wat we meemaken stuurt ons denken, voelen en doen. De coronapandemie had impact op het gedrag van miljarden mensen. De oorlogen in Oekraïne en in Gaza hebben invloed op het denken, voelen en/of doen van miljoenen mensen. Ook minder wereldomvattende gebeurtenissen bepalen ons gedrag, zoals het weer, ons werk en de nieuwsberichten die we lezen.
     Gebeurtenissen bepalen onze gedachten, gevoelens en handelingen. Toch bezit de psychologie geen theorie over de invloed van de werkelijkheid op ons gedrag (1). Volgens psychologen kan namelijk niet over ‘de werkelijkheid’ worden gesproken, omdat zij niet bestaat. Dit is een bekend inzicht uit de kennistheorie, de tak van de filosofie die onderzoek doet naar betrouwbare kennis. De kennistheorie stelt dat ‘de werkelijkheid’ - de werkelijkheid die voor iedereen dezelfde is, de objectieve werkelijkheid - niet bestaat omdat elk mens de werkelijkheid interpreteert. Er is enkel een subjectieve of intersubjectieve werkelijkheid. Inderdaad, de objectieve werkelijkheid bestaat niet. Maar mensen zijn geen kennistheoretici.
     Voor de mens is het niet van belang of de werkelijkheid objectief is of niet. Voor hem is de werkelijkheid essentieel om te overleven. Hij is voor zijn bestaan afhankelijk van dingen in de werkelijkheid, zoals een leefbaar milieu, voedsel, zijn familie en anderen. Voor het leven van de mens is de werkelijkheid essentieel en niet de kwestie van betrouwbare kennis.
     De werkelijkheid bepaalt ons gedrag. Hoe dit mogelijk werkt en waarom heb ik getracht in taal te vangen. Ik beschrijf dit in grote lijnen. Het is een aannemelijke aanzet, maar ook een die psychologen nog moeten toetsen aan de empirie.

De concrete werkelijkheid

De mens leeft in de 'concrete werkelijkheid': de werkelijkheid die hij met zijn zintuigen waarneemt. De concrete werkelijkheid bevat voor de mens drie cruciale eigenschappen. 
     De eerste cruciale eigenschap is dat de concrete werkelijkheid bestaat uit specifieke dingen. De mens registreert specifieke dingen om hem heen, bijvoorbeeld: zon; regen; vogels; straten en mensen. Wanneer de concrete werkelijkheid verandert, neemt hij andere specifieke dingen waar. Zo observeert hij in zijn woonkamer het uitzicht, de zitbank, tv en partner en in het verkeer stoplichten, auto’s, fietsers en voetgangers.
    De tweede cruciale eigenschap van de concrete werkelijkheid is dat sommige specifieke dingen goed zijn voor het welzijn van de mens. De derde cruciale eigenschap is dat sommige specifieke dingen slecht zijn voor zijn welbevinden.

Het brein in plaats van de psyche
De drie cruciale eigenschappen van de concrete werkelijkheid veroorzaken, tezamen met het brein, het gedrag van de mens. Ik ga uit van het brein in plaats van de psyche.
     Psychologen gaan van oudsher uit van de psyche: het bewustzijn, onbewuste of cognitieve processen. Volgens mij bestaan het bewustzijn, onbewuste en cognitieve processen niet. Voor deze bewering zijn goede argumenten te geven. Onze hersenen bestaan daarentegen wel (2).
     Bovendien hebben hersenwetenschappers een bijzonder verschijnsel ontdekt: neuroplasticiteit. Dit verschijnsel houdt in dat ervaringen de fysieke structuur van de hersenen verandert. Het brein bevat zo'n 100 miljard hersencellen en elke hersencel heeft tienduizenden verbindingen met andere hersencellen. Deze neuronen en verbindingen veranderen voortdurend door ervaringen in de omgeving. In Stroom - Over ons voortdurend veranderende brein (2020) schrijft neurowetenschapper David Eagleman: ‘De fijne hersenstructuur vormt een weerspiegeling van de omgeving waaraan de hersenen blootgesteld zijn geweest. Onze ervaringen beïnvloeden bijna alle meetbare details van de hersenen, zowel op moleculair niveau als in hun overkoepelende anatomie (p. 31).’ En: ‘Iemands ervaringen en doelstellingen worden weerspiegeld in de structuur van zijn hersenen (p. 21).’
     Het verschijnsel neuroplasticiteit is bijzonder omdat het aantoont dat de hersenstructuur voortdurend verandert onder invloed van ervaringen in de omgeving of concrete werkelijkheid. Het verschijnsel neuroplasticiteit toont voor mij aan dat alles wat een mens waarneemt ‘neerslaat’ in zijn hersenstructuur en alles wat hij denkt, voelt en doet door zijn brein wordt veroorzaakt. De neurowetenschap zegt dit niet met zoveel woorden omdat het denken, voelen en doen van de mens niet tot het onderzoeksdomein van de neurowetenschap behoort. (Het onderzoeksdomein van de neurowetenschap is het verklaren van hersenziekten zoals epilepsie en dementie. Het onderzoeksdomein van de psychologie is idealiter het verklaren van al ons denken, voelen en doen.)

De drie cruciale eigenschappen van de concrete werkelijkheid veroorzaken, tezamen met onze hersenen, onze gevoelens, handelingen en gedachten. Hoe dit zou kunnen werken en waarom, beschrijf ik nu in grote lijnen.

Positieve en negatieve gevoelens
Sommige specifieke dingen zijn goed voor de mens, andere specifieke dingen slecht. Zo is vers voedsel goed voor hem, maar bedorven voedsel slecht. De mens zal snel moeten beoordelen of een specifiek ding voordelig of nadelig voor hem is. Dat is het geval.
     De mens beoordeelt, met behulp van de zintuigen, elk specifiek ding in zijn omgeving. Hij beoordeelt razendsnel of het specifieke ding goed of slecht is voor zijn welzijn. Dit werkt als volgt: (het beloningscircuit in) het brein reageert op een specifiek ding positief of negatief. Bij een positieve reactie ervaart de mens dan een positief gevoel, bij een negatieve reactie een negatief gevoel. Het positieve of negatieve gevoel heeft een bepaalde sterkte, variërend van heel licht tot heel sterk. De mens ervaart bij het waarnemen van bijvoorbeeld een specifiek apparaat, huisdier of specifieke bekende een positief of negatief gevoel met een bepaalde intensiteit. (Sterke positieve en sterke negatieve gevoelens zijn de bekende positieve en negatieve emoties, zoals blijdschap en boosheid.)

Handelingen
De mens ervaart een positief gevoel als zijn hersenen op een specifiek ding positief reageren. Het specifieke ding is dan positief voor zijn bestaan. Hij ervaart een negatief gevoel als zijn brein op een specifiek ding negatief reageert. Het specifieke ding is dan negatief voor zijn welzijn. Om te overleven of om prettig te leven, zal de mens voortdurend positieve gevoelens moeten bereiken en negatieve gevoelens moeten voorkomen. Dat doet hij.
     De mens voert de hele dag handelingen uit die behoren tot een van de volgende drie soorten: handelingen om positieve gevoelens te bereiken; handelingen om negatieve gevoelens te voorkomen en simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens om weer snel positieve gevoelens te ervaren. Ik bespreek elke soort.
     De eerste soort handelingen bestaat uit handelingen die positieve gevoelens opleveren. De mens kent talloze van dergelijke handelingen. Veel van deze handelingen zijn onder te verdelen in verschillende categorieën. Ik noem vijftien categorieën. Eén: het uitvoeren van allerlei basishandelingen, zoals lopen, praten, schrijven, enz. Twee: het kind doet wat zijn ouders hem opdragen te doen. Drie: primair, voortgezet en beroeps- of hoger onderwijs volgen. Vier: een sport beoefenen. Vijf: een creatieve hobby hebben, zoals tekenen of een muziekinstrument bespelen. Zes: vriendschappen sluiten en onderhouden. Zeven: de puber en volwassene houden zich aan de normen en waarden van hun (sub)cultuur. Acht: uitgaan, bijvoorbeeld cafés en festivals bezoeken. Negen: een beroep uitoefenen dat past bij de eigen talenten en opleiding. Tien: mooie spullen kopen. Elf: elk jaar op vakantie gaan. Twaalf: een relatie aangaan en onderhouden. Dertien: een eigen huis huren of kopen. Veertien: het huishouden doen, zoals eten koken of stofzuigen. En vijftien: een gezin stichten en onderhouden. Het uitvoeren van de vele handelingen uit deze vijftien categorieën levert heel veel positieve gevoelens op.
     De tweede soort handelingen bevat handelingen om negatieve gevoelens te voorkomen. Ook bij deze soort handelingen zijn verschillende categorieën te onderscheiden. Ik noem er zeven. Eén: zelfdiscipline hebben om niet ziek te worden, bijvoorbeeld gezond eten en voldoende bewegen. Twee: zelfbeheersing tonen om bij anderen geen irritaties of conflicten op te roepen. De mens gedraagt zich wellevend in het sociale verkeer. Drie: ongezond gedrag afleren om lang en gezond te kunnen leven, zoals stoppen met roken en met alcohol drinken. Vier: naar de dokter gaan om van een specifieke pijn af te komen. Vijf: van de partner scheiden om niet meer ongelukkig te zijn in de relatie. Zes: een defect apparaat vervangen door een nieuwe. Zeven: tegen een misstand protesteren in de hoop iets te veranderen. Het uitvoeren van de handelingen uit de genoemde categorieën voorkomt (nog meer) negatieve gevoelens (3).
     De derde soort handelingen is simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens om weer snel positieve gevoelens te ervaren. De bekendste voorbeelden hiervan zijn vechten, vluchten en stokstijf stilstaan bij gevaar (‘The fight, flight or freeze response’). Wanneer de hersenen van de mens op een (gevaarlijke) situatie negatief reageren, ervaart de mens een negatief gevoel ofwel angst. Hij zal gaan vechten, vluchten of stokstijf stilstaan (bevriezen) met als gevolg het verslaan of ontwijken van de oorzaak van het gevaar en een positief gevoel (opluchting). Andere simpele handelingen in reactie op negatieve gevoelens zijn bijvoorbeeld snoepen, shoppen of whatsappen. De mens gaat na een negatief gevoel snoepen, shoppen of whatsappen om weer positieve gevoelens te ervaren.
     Aan het eind van deze paragraaf twee opmerkingen. Ten eerste, voor alle handelingen uit de drie genoemde soorten geldt dat de persoon ze eerst heeft moeten leren uitvoeren. Het aanleren van handelingen betekent dat de hersenen de handelingen verwerven. Nadat de handelingen zijn aangeleerd, en in de hersenen zijn verankerd, kunnen ze heel vaak succesvol worden uitgevoerd. Toch kan elke handeling die zeer vaak succesvol is uitgevoerd een keer mislukken. We kunnen bijvoorbeeld een keer struikelen, worden aangereden, iemand kwetsen of juist door anderen worden gekwetst.
     Ten tweede, de genoemde categorieën handelingen zijn persoonlijk: ze zijn niet op elk individu van toepassing. Sommige mensen kunnen een bepaalde categorie handelingen niet uitvoeren of hebben er geen behoefte aan. Zo kunnen sommige stellen geen kinderen krijgen of hebben ze geen behoefte aan kinderen.

Gedachten of uitspraken
De concrete werkelijkheid bestaat uit talloze dingen. Ons brein reageert op een specifiek ding met de bijbehorende gedachte: een gedachte die verwijst naar het specifieke ding. We worden ons dan die gedachte bewust of spreken hem uit (4).
     De taal bezit een bijzondere eigenschap. De mens kan door de taal precies verwijzen naar specifieke dingen. Een specifieke gedachte of uitspraak verwijst naar een specifiek ding in de concrete werkelijkheid.
     Een gedachte of uitspraak is niet datgene waar het naar verwijst. Zo is het woord ‘auto’ natuurlijk geen echte auto, maar slechts een verwijzing naar een echte auto. Door deze eigenschap van de taal, de nauwkeurige verwijzing, bezit de taal drie manieren voor het bereiken van positieve gevoelens en het voorkomen van negatieve gevoelens.
     Ten eerste leren mensen van elkaar welke dingen positieve gevoelens en welke dingen negatieve gevoelens opleveren. Ten tweede leren we elkaar hoe we nieuwe handelingen voor het bereiken van positieve gevoelens, of juist voor het voorkomen van negatieve gevoelens, goed moeten uitvoeren. Ten derde kunnen we elkaar begrijpen door middel van de taal. We begrijpen elkaar als we in gesprekken naar dezelfde dingen verwijzen. We ervaren dan een positief gevoel.
     Dankzij de taal heeft de mens drie manieren om vele positieve gevoelens te bereiken en vele negatieve gevoelens te voorkomen. Zo vertellen we elkaar welke dingen positieve of negatieve gevoelens opleveren. We leren elkaar handelingen uitvoeren voor het bereiken van positieve gevoelens en het voorkomen van negatieve gevoelens. En we kunnen elkaar begrijpen.

Met deze theoretische aanzet verhelder ik psychische stoornissen en onze samenleving.

Psychische stoornissen
De mens streeft voortdurend naar positieve gevoelens en probeert negatieve gevoelens te voorkomen. Hierdoor is de normale toestand van de mens dat hij dagelijks veel positieve gevoelens ervaart en af en toe een negatief gevoel. Toch kan een mens nog altijd een heftige gebeurtenis meemaken, bijvoorbeeld een ernstige ziekte krijgen of een dierbare verliezen. Hij ervaart dan over een lange periode veel minder positieve gevoelens en veel meer negatieve gevoelens.
     De hersenen van de mens zullen op deze situatie reageren. De mens zal handelingen gaan uitvoeren om weer veel positieve gevoelens te ervaren en handelingen om negatieve gevoelens te voorkomen. Dit onderscheid zien we ook bij enkele psychische stoornissen. Er zijn psychische stoornissen die veel positieve gevoelens opleveren en er is een bekende psychische stoornis die negatieve gevoelens voorkomt.
     Een dwangneurose, verslaving en anorexia zijn psychische stoornissen om weer veel positieve gevoelens te ervaren. Iemand met een dwangneurose als smetvrees heeft een dwang om bijvoorbeeld heel vaak zijn handen te wassen. Telkens wanneer hij zijn handen wast ervaart hij positieve gevoelens. Zijn dwangneurose is niet zonder gevolgen. Hij is elke dag veel tijd kwijt aan het voldoen aan zijn dwang. Dat staat normaal functioneren in de weg. De alcoholist moet elke dag veel drinken. Hij ervaart veel positieve gevoelens door het vele drinken. De anorexiapatiënte mag van haarzelf niet, of heel weinig, eten. Zij ervaart veel positieve gevoelens als zij de hele dag nauwelijks eet. De alcoholist en de anorexiapatiënte betalen beiden een hoge prijs voor hun vele positieve gevoelens: de aantasting van hun lichamelijke gezondheid.
    Een depressie is een psychische stoornis om negatieve gevoelens te voorkomen. Iemand met een depressie kan verschillende symptomen hebben. Hij kan bijvoorbeeld geen fut meer hebben om nieuwe dingen te ondernemen. Hij kan zoveel mogelijk thuis blijven in zijn vertrouwde omgeving. Hij kan grote angst hebben voor een nieuw negatief gevoel. Al deze symptomen hebben tot gevolg dat de kans op negatieve gevoelens heel klein wordt. 
     Een depressie gaat vaak samen met een dwangneurose, verslaving of anorexia. De depressie moet het aantal negatieve gevoelens verminderen en de dwangneurose, verslaving of anorexia moet het aantal positieve gevoelens vermeerderen.

Onze samenleving, de meritocratie
De mens is voor zijn leven afhankelijk van de concrete werkelijkheid. Ons brein reageert op de omgeving met specifieke gedachten, gevoelens en handelingen. We worden ons die gedachten bewust, ervaren die gevoelens en voeren die handelingen uit. Ons gedrag is niet los te zien van de concrete werkelijkheid. Toch doen we dat in onze huidige samenleving in extreme mate.
     Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw leven we in een zogenaamde ‘meritocratie’. In de meritocratie nemen we aan dat onze verdiensten (‘merits’ in het Engels) ons lot bepalen. We kunnen alles bereiken wat we wensen als we maar hard willen werken en de juiste keuzes maken. Als we niet slagen in ons leven, zijn we daar zelf verantwoordelijk voor geweest (5). De meritocratie drukt vooral zwaar op het leven van twintigers en dertigers.
     De aanname van de meritocratie is onjuist omdat we afhankelijk zijn van de omgeving. We hebben op vele factoren nauwelijks invloed, bijvoorbeeld het gedrag van anderen, natuurverschijnselen, de woningmarkt of onze gezondheid. Deze factoren kunnen voor ons goed of slecht uitpakken. Hierdoor is het mogelijk dat we niet altijd kunnen bereiken wat we wensen.
     Ook publicist Rutger Bregman (1988) negeert de omstandigheden in zijn bestseller De meeste mensen deugen - Een nieuwe geschiedenis van de mens (2019). Hij stelt dat als je in het goede van de mens gelooft, heel veel mensen goed gedrag zullen vertonen (p. 31). Zo geeft zorgondernemer Jos de Blok van Buurtzorg zijn wijkverplegers veel vrijheid met zeer tevreden klanten en werknemers als resultaat. In Noorse gevangenissen krijgen de gedetineerden relatief veel vrijheid waardoor de sfeer veel prettiger is dan in Amerikaanse gevangenissen. In het Deense Aarhus ging men thee drinken met jonge moslims waarna het aantal Syriëstrijders sterk afnam.
     Bregman vergeet de omstandigheden. Uit de drie voorbeelden blijkt juist dat als een individu goed wordt behandeld - als de omstandigheden goed zijn - zijn gedrag goed is. De mens is niet van nature goed of slecht. De omstandigheden veroorzaken, tezamen met zijn brein, of een individu goed of slecht gedrag vertoont. Bregman noemt, als kind van de meritocratie, dit oorzakelijk verband niet.

Samenvatting
Waarom en op welke wijze zou ons gedrag kunnen ontstaan uit de hersenen en de werkelijkheid?
     De mens is afhankelijk van de concrete werkelijkheid. De concrete werkelijkheid bevat specifieke dingen die positief of negatief voor ons bestaan zijn. Ons brein reageert op een specifiek ding positief of negatief. We ervaren dan een positief of negatief gevoel.
     Omdat positieve gevoelens goed zijn voor ons welbevinden en negatieve gevoelens slecht, streven we voortdurend naar positieve gevoelens en proberen we negatieve gevoelens te voorkomen. Dat doen we door het uitvoeren van drie soorten handelingen: handelingen voor het bereiken van positieve gevoelens; handelingen voor het voorkomen van negatieve gevoelens en simpele handelingen om na negatieve gevoelens weer snel positieve gevoelens te ervaren.
     We kunnen gebeurtenissen meemaken waardoor we over een lange periode veel meer negatieve gevoelens en veel minder positieve gevoelens ervaren. Ons brein zal dan een depressie ontwikkelen om nieuwe negatieve gevoelens te voorkomen. Tevens zullen psychische stoornissen, zoals een dwangneurose, een verslaving of anorexia, ontstaan om weer veel positieve gevoelens te kunnen ervaren.
     We leven tegenwoordig in een meritocratie. De meritocratie neemt aan dat we ons eigen lot kunnen bepalen. Dat is een illusie omdat we afhankelijk zijn van de concrete werkelijkheid en op veel factoren geen invloed hebben. 


Verwijzingen

1. Op deze website bespreek ik de psychologie. Even in het kort. Een empirische wetenschap verklaart haar verschijnselen. De psychologie verklaart echter niet haar verschijnselen. Daarom is de psychologie geen serieuze empirische wetenschap. Zij heeft hierdoor weinig wetenschappelijk, maatschappelijk en praktisch nut.
     De oplossing is dat de psychologie als expliciet doel heeft om psychische verschijnselen te verklaren. Voor dat doel is een bevestigde theorie over de oorzaken van ons denken, voelen en doen een vereiste. Op deze website geef ik een aanzet tot een theorie over het onderliggende mechanisme van ons gedrag.
     Zoals gezegd, de psychologie heeft geen theorie waarin gebeurtenissen ons gedrag bepalen. Sommige lezers denken echter dat de leertheorie een dergelijke theorie is. De leertheorie is een theorie over het aan- en afleren van specifiek gedrag. De leertheorie verheldert niet hoe en waarom de werkelijkheid onze gedachten, gevoelens en handelingen bepaalt.
2. Tegenwoordig kent de psychologie de subdiscipline van de neuropsychologie die uitgaat van de hersenen én van cognitieve processen. Volgens mij bestaan het bewustzijn, het onbewuste of cognitieve processen niet. Ik begin met het bewustzijn.
     Hersenwetenschappers hebben onze hersenen in kaart gebracht. Zij tonen in hun empirische studies, boeken of op tv grafische afbeeldingen van dwarsdoorsnedes van onze hersenen. Op deze afbeeldingen staan de plaatsen van bekende gebieden in ons brein, zoals de amygdala, hippocampus of de nucleus accumbens. In deze afbeeldingen van het brein ontbreken de gebieden van het bewustzijn en het onbewuste: het bewustzijn en het onbewuste bestaan dus niet.
     Het bewustzijn bestaat weliswaar niet, maar bewuste gedachten bestaan wel. Mensen zijn lang geleden hun bewuste gedachten het ‘bewustzijn’ gaan noemen, alsof het ‘bewustzijn’ een aanwijsbaar gebied in het brein is. (Het woord ‘bewustzijn’ is een zelfstandig naamwoord.) Dat blijkt onjuist te zijn.
     We hebben bewuste gedachten in plaats van een bewustzijn. Hoe ontstaan onze bewuste gedachten? Een bewuste gedachte wordt waarschijnlijk veroorzaakt door elektrochemische activiteit in een of meer hersengebieden onder invloed van de omgeving. De mens schiet zich de gedachte te binnen ofwel hij wordt zich die gedachte bewust.
     Wat voor het bewustzijn geldt, is ook van toepassing op het ‘onbewuste’. We zijn lang geleden onze onbewuste gedachten, gevoelens en handelingen het ‘onbewuste’ gaan noemen, alsof het ‘onbewuste’ een gebied is in ons brein. In afbeeldingen van ons brein ontbreekt echter het onbewuste als een aanwijsbaar gebied.
     We hebben geen onbewuste, maar wel onbewuste gedachten, gevoelens en handelingen. Onbewuste gedachten, gevoelens en handelingen worden waarschijnlijk veroorzaakt door elektrochemische activiteit in een of meer hersengebieden onder invloed van de omgeving.
     Psychologen nemen ook het bestaan van zogenaamde ‘cognitieve processen’ aan. De menselijke hersenen zouden te vergelijken zijn met een computer die de binnenkomende informatie verwerkt. Dit verwerken doen de hersenen met cognitieve, softwareachtige processen. Echter, ons brein is geen computer. Ik noem vijf verschillen tussen onze hersenen en een computer.
     Ten eerste bevat de computer geen enkele zenuwcel, het brein bevat zo'n honderd miljard neuronen. Ten tweede verwerkt een computer informatie, de neuronen verwerken elektrische impulsen en chemische stoffen (neurotransmitters). Ten derde kent de computer een duidelijk onderscheid tussen hardware en software. Dat onderscheid is in het brein afwezig. Ten vierde is een computer een hele snelle rekenaar die duizenden stappen per seconde uitvoert (serieel). Hersenscans geven aan dat verschillende hersengebieden tegelijkertijd zeer actief zijn (parallel). Een computer werkt serieel, het brein parallel. Ten vijfde werkt een computer op stroom en het brein op de brandstof en zuurstof in het bloed. Deze vijf verschillen geven aan dat de hersenen geen computer zijn.
     Kortom, in ons brein bevinden zich geen bewustzijn en geen onbewuste. Bovendien is ons brein geen computer. Hieruit volgt dat de psyche (het bewustzijn, onbewuste en cognitieve processen) niet ons gedrag kan bepalen. Onze hersenen bestaan daarentegen wel. Ik concludeer dat ons brein op de een of andere manier ons gedrag veroorzaakt.
3. Deze twee soorten handelingen lijken in de verte op wat neuropsycholoog Victor Lamme schrijft in zijn boek Waarom? - Op zoek naar wat ons werkelijk drijft (2016). Lamme concludeert: '[De] essentie van wat we zijn [is]: dieren op zoek naar beloning, die narigheid willen vermijden en graag doen wat anderen doen' (p. 299). Lamme leidt deze conclusie niet af uit de eigenschappen van de concrete werkelijkheid. Ook beschrijft Lamme niet de verschillende manieren waarop de mens streeft naar beloning en narigheid vermijdt.
4. Hierboven is uitgelegd welke handelingen de mens uitvoert en waarom. Tevens is uitgelegd waarom de taal zo belangrijk is voor de mens. Hoe onze handelingen en gedachten ontstaan in ons brein is onbekend. Ik doe een suggestie en beperk mij tot gedachten en uitspraken.
     Wij reageren op gebeurtenissen bijna altijd adequaat. Wij reageren op een specifieke gebeurtenis met de bijbehorende gedachte of uitspraak: een specifieke taaluiting die verwijst naar die specifieke gebeurtenis. Soms verspreken wij ons of noemen we een verkeerd woord. Wij herstellen ons dan direct of worden door de ander erop gewezen. Dit werkt in de hersenen waarschijnlijk als volgt.
     Bij het waarnemen van een specifieke gebeurtenis richten de zintuigen zich op die gebeurtenis. De zintuigen maken van die gebeurtenis specifieke elektrochemische activiteit. De specifieke elektrochemische activiteit activeert in het brein specifieke gebieden. De geactiveerde hersengebieden veroorzaken de gedachte die hoort bij die specifieke gebeurtenis. De mens schiet zich de bijbehorende gedachte te binnen of spreekt deze uit.
     Ik maak onderscheid maken tussen gezonde hersengebieden en aangetaste hersengebieden. Mensen met specifieke gezonde hersengebieden reageren bijna altijd adequaat op specifieke dingen. Mensen met specifieke aangetaste hersengebieden reageren waarschijnlijk niet adequaat. Dit laatste blijkt inderdaad uit empirische studies uit de neurowetenschap.
     Bij verschillende verworven hersenziekten reageert de patiënt op specifieke dingen niet meer adequaat, zoals bij visuele agnosie en dementie. Patiënten met visuele agnosie kunnen specifieke dingen niet meer benoemen. Welke dingen dat zijn verschilt per patiënt. Zo zijn er patiënten die enkel dieren, planten of muziekinstrumenten niet meer herkennen. Patiënten in de eindfase van dementie herkennen hun naasten niet meer. Bij beide hersenziekten is aangetoond dat verschillende hersengebieden zijn aangetast.
     Kortom, ik veronderstel dat mensen op specifieke dingen met de bijbehorende gedachten of uitspraken reageren dankzij hun gezonde hersengebieden. En mensen reageren op specifieke dingen niet meer adequaat als specifieke hersengebieden zijn aangetast. Dat laatste blijkt ook uit empirisch onderzoek
5. De Amerikaanse filosoof Michael J. Sandel heeft een boek over de meritocratie geschreven, De tirannie van verdienste - Over de toekomst van de democratie (2020). Een citaat uit het interview met Sandel uit de Volkskrant van zaterdag 19 september 2020: ‘De bovenlaag heeft te weinig oog voor het feit dat succes óók komt door zaken als toeval, geluk, aanleg, de juiste omstandigheden en ouders en docenten die je de weg wijzen. De elite denkt dat ze haar succes uitsluitend aan zichzelf te danken heeft, waardoor ze geen enkele dankbaarheid en nederigheid voelt. Deze manier van naar succes kijken heeft gezorgd voor wat ik een meritocratische verwaandheid noem. Mensen die het maken, denken dat zij hun succes zelf hebben verdiend en vinden dat de achterblijvers hun lot aan zichzelf hebben te wijten.'